Merksplas-Kolonie
Het gebouwenpatrimonium:
Als stenen konden praten.
Het groenpatrimonium: De groene stilte.
strafinrichting
De eigenlijke strafinrichting
De huidige strafinrichting is één van de vijf beschermde gebouwen op het domein van Merksplas-Kolonie. Net als de andere gebouwen op het domein is de strafinrichting eigendom van het Ministerie voor Ambtenaren, afdeling Regie der Gebouwen. Het gebouwencomplex wordt gebruikt door het Ministerie van Justitie.
De Strafinrichting van Merksplas, of kortweg SIM, bevindt zich in de hoek van de Steenweg naar Rijkevorsel en de Steenweg naar Wortel.
Geschiedenis tot aan de eerste wereldoorlog
De oorspronkelijke gebouwen bevinden zich omheen het vierkante binnenplein van 4 ha. In het midden van de witte voorgevel bemerkt men een poort met de hoofdingang. Daar bevindt zich ook nog de Eerste Steen met als tekst "B VAN DEN BOSCH. DEN 4 JULI 1824" De geschiedenis van Merksplas Kolonie begint inderdaad in de periode van de Hollandse Bezetting.
In dit hoofdgebouw zetelt de administratie. Aan de rechterzijde is nu de Mess van het Personeel. Vroeger was hier de kazerne voor de ca. 150 man soldaten die instonden voor de bewaking.
De officieren kregen een riante woning langs de Steenweg naar Rijkevorsel. Naast schildwachten en piketten, leverde men telkens één soldaat per groep werkers. Toch waren er net voor de Eerste Wereldoorlog nog tussen de 500 en 1200 vluchtelingen per jaar! (In die periode verbleven in Merksplas-Kolonie meer dan 5000 gedetineerden).
In 1887 werd de celgevangenis opgericht. Deze bevindt zich in de gevel die uitkijkt op de Steenweg naar Rijkevorsel.
Vanaf 1909 werden de gedetineerden ingedeeld in negen groepen. Naast landbouw werd ook nijverheid aangetrokken als bezigheidstherapie. In 1910 waren er in de gebouwen van de Weldadigheidskolonie zo'n 15 firma's actief:
een schrijnwerkerij
een smidse
een drukkerij
een kleermakerij
een schoenmakerij
ateliers om klompen, rieten manden of om parelmoeren knopjes te maken, enz.
Deze nijverheidsgebouwen bevinden zich aan de achterkant van de gevangenis. Het interieur ziet er nog uit zoals 100 jaar geleden. Voor de opnames van de film "Priester Daens" had Stijn Coninx niet naar Polen hoeven rijden...
Aan de achterzijde, mooi op de aslijn doorheen de kapel, het Centrum voor Illegalen en het hoofdgebouw bevindt zich het Gasthuis, voor de verzorging van de zieke gevangenen. Vroeger gebeurde dit door de Zusters van de VII Weeën, die verbleven in het klooster vlakbij. Via een overdekte gang stonden zij in directe verbinding met het gasthuis. Zowel het klooster als deze verbindingsgang werden in januari 1998 afgebroken.
Twee merkwaardige periodes in de geschiedenis van de gebouwen op Merksplas-Kolonie, zijn wel de beide wereldoorlogen.
Eerste Wereldoorlog
Net voor de Grote Oorlog van 1914-1918 verbleven er ca. 6000 landlopers te Merksplas. Na de Val van Luik werden de poorten open gezet en vertrokken er ca. 3000 personen. Aanvankelijk werden de lege ruimten ingenomen door vluchtelingen.
Tijdens de bezettingsperiode werden de gebouwen van de Weldadigheidskolonie gebruikt als opvangcentrum voor krankzinnige en zieke mensen, vanuit Duffel, Doornik, Brugge Prémontre‚ enz. Na de oorlog gingen deze, onder begeleiding, weer naar de instelling van herkomst, maar het duurde tot september 1919 eer allen waren vertrokken.
Op het einde van deze oorlog braken besmettelijke ziekten uit onder deze zieke en verzwakte mensen. Er waren weken waarbij er meer dan vijftig mensen per dag overleden.
Na de Eerste Wereldoorlog daalde het aantal landlopers tot ca. 1200 in 1920. Oorzaken waren o.m. de wet tegen alcoholmisbruik en de oorlogsomstandigheden (veel gesneuvelden, verwoestingen, enz. ). Door de wederopbouw was er veel werk en op sociaal vlak kwamen er werkloosheidsuitkeringen.
De gevangenis na de eerste wereldoorlog.
Door de wet van 1920 van dhr Vandervelde, Minister van Justitie, kwam het dat de landlopers niet als groep maar als individu werden behandeld. Hij geloofde ook in de opvoedende waarde van de arbeid. Zo werden in 1920 een landbouwschool geopend. In 1931 verhuisde de schoolgevangenis van Merksplas naar Hoogstraten.
ln 1932 werd een afdeling voor gewoontemisdadigers (recidivisten) opgericht, één voor mannen in Merksplas en één voor vrouwen in St. Andries bij Brugge. Vanaf 1935 werden de probleemgevallen overgebracht naar andere gevangenissen, nl, Turnhout of St,-Gillis. Vanaf 1940 werd deze afdeling afgeschaft. Alle gedetineerden werden overgebracht naar celgevangenissen.
In 1935 werd de strafinrichting vanuit Gent overgebracht naar Merksplas Voor de bewakers bouwde men nieuwe woningen, nu nog bekend als de Gentse Wijk.
TWEEDE WERELDOORLOG
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleven de gebouwen van de straflnrichting onder Belgisch bestuur, met Belgische bewakers, maar met een Duitser als "directeur". De gevangenis van Merksplas fungeerde als wachtzaal tot de definitieve veroordeling. Na het vonnis verhuisden delinquenten van gemeen recht naar St.-Gillis, de anderen naar werkkampen of naar concentratiekampen. Politieke gevangenen mochten hun straf in Merksplas zelf uitzitten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog "passeerden" op deze wijze ca 7000 gevangenen de strafinrichting van Merksplas.
Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog werd één gebouw door de Engelse bevrijders omgevomd tot een Engels strafkamp (ijzeren discipline, zinloze opdrachten). Half 1945 vertrokken zij. Deze gebouwen werden ingenomen door de Witte Brigade, zowel mannen als vrouwen.
Van orde en tucht was er toen niet veel sprake meer...
Daarna fungeerde de strafinrichting van Merksplas andermaal als opvangcentrum voor politieke gevangenen, maar ditmaal voor echte en vermeende collaborateurs. Na het vooronderzoek verhuisden ze naar een andere instelling. Maar voor velen duurde dit voorarrest vijf tot tien jaar!
De ijverige Franstalige onderzoeksrechters zorg den ervoor dat het cultureel kruim van Vlaanderen in voorhechtenis zat te Merksplas: schrijvers, schilders, toneel- en operagezel-schappen, enz.
Het regime was toen niet zo streng Eén van de zolders was ingericht als atelier voor schilders en beeldhouwers Eénmaal per jaar werd in openlucht een massa-spektakel opgevoerd (Over gans België werden er in totaal slechts 17% van deze personen werkelijk veroordeeld)
Op 29 juni 1947 werd de gedenksteen onthuld van de Oud-Politieke Gevangenen van Merksplas Deze is nog steeds aanwezig, links naast de hoofdingang van de strafinrichting.
Na de oorlog.
Na de oorlog werden de gebouwen gemoderniseerd. Extra mogelijkheden die aan de gedetineerden werden aangeboden, waren o m een bibliotheek, een zwembad, basket- en voetbalterreinen, radio-distributie, speel- en bioscoopzaal.
Merksplas-Kolonie evolueerde langzaam naar zuivere strafinrichting. In 1946 was dit (voor de eerste keer) het geval. De Rijksweldadigheidsinstelling met de landlopers zat toen volledig in Wortel, op dat moment een onderdeel Merksplas. Dit duurde tot 1955. In 1956 brak er een opstand uit waarbij de ordediensten werden bekogeld met dakpannen. Uit veiligheidsoverwegingen werden daarna zadeldaken verwijderd en vervangen door een plat dak.
In 1960 werd het paviljoen voor veroordeelden herbouwd, zodat er kamers ontstonden van vier tot zes gedetineerden, in plaats van grote zalen.
In de gevangenis van Merksplas verblijven ca 700 gevangenen onder de hoede van ca 420 personeelsleden, waarvan 350 bewakers. De gedetineerden vormden een bonte verzameling van ca 60 nationaliteiten, die zijn veroordeeld hechtenis van 2 tot 5 jaar, Men hoort er dus vele talen. De geïnterneerden behoren tot verscheidene godsdiensten. De rode draad doorheen de meeste vrijheidsberovingen is "drugs". Velen zijn opgepakt als drugs-trafikant.
Omdat het de bedoeling is dat elke gevangene een eigen cel zal hebben, moeten de gevangenissen worden aangepast. Of de gevangenis van Merksplas zal uitbreiden, is niet met zekerheid bekend. Er zouden plannen voor een uitbreiding tot ca 1000 gevangenen maar het getal 2000 werd ook reeds vernoemd.
centrum voor illegalen
Situering van het Centrum voor Illegalen
De gebouwen van het Centrum voor Illegalen te Merksplas, kortweg CIM, zijn bereikbaar via de Kapeldreef, een hoofddreef met vier rijen bomen. Tegenover de kapel vertrekt er een dwarsdreef naar de hoofdingang van de gevangenis. In het midden van deze dreef bevindt zich een grijze toren, de portiersloge van het CIM, die in 1998 werd opgericht.
Het Centrum voor illegalen bevindt zich inderdaad tussen de strafinrichting en de voormalige kapel.
Het omvat vier grote gebouwen, die mooi symmetrisch (twee links en twee rechts) langs de aslijn staan tussen de kapel en het hoofdgebouw. Een vijfde bouwwerk werd als verbinding opgericht tussen de twee oorspronkelijke gebouwen.
Het Centrum voor Illegalen is één van de beschermde gebouwen op het domein van Merksplas-Kolonie. Net als de andere gebouwen op het domein is het CIM eigendom van het Ministerie voor Ambtenaren, afdeling Regie der Gebouwen, maar dit gebouwencomplex wordt gebruikt het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Architectuur van het Centrum voor Illegalen
Deze gebouwen behoren tot de zgn. vestingsarchitectuur met een vrije interpretatie van romantiek, volgens het stramien van een middeleeuws klooster. Net als bij de kapel bemerkt men hier hangende nissen. Ook hier speelde architect Victor Besme met vorm en kleur van de bakstenen. Hij gebruikte handgevormde stenen met een "Hollandse voeg" of een "gesneden voeg". Bij het aanbrengen van deze voegen werd heel veel specie gebruikt. Op het juiste moment werd de overtollige specie weggesneden met speciaal gereedschap. De baksteen-elementen in het reliëf zijn nog merkbaar (zie ook de steunberen), maar het effect van de materiaalpolychromie is verdwenen achter de verflaag in toscaanse herfstkleur.
De binnenruimte van deze gebouwen werd gerestaureerd door de Regie der Gebouwen. De mono-cellen zijn zeer modern ingericht en bieden weinig kans tot vandalisme. De traphal is prachtig. De trappen zijn uitgevoerd in blauwsteen. Het gewelf van de zoldering uitgevoerd in zwarte, gele en rode stenen, waarbij in het gebouw rechts achteraan het jaartal 1878 zichtbaar wordt.
Van slaapzalen voor landlopers naar het Centrum voor Illegalen.
Deze vier gebouwen waren oorspronkelijk bedoeld als slaapzalen, elk goed voor 500 landlopers of bedelaars. In de bouwperiode van 1870 tot 1900 waren het deze gebouwen die als eerste aan de beurt kwamen, na de aanpassingswerken van het bestaande bedelaarshuis. In 1875 werd het eerste gebouw in gebruik genomen.
Door een wet van 1920 van dhr. Vandervelde, de toenmalige Minister van Justitie, werden landlopers niet meer als groep, maar wel als individu behandeld. Hij geloofde ook in de opvoedende waarde van de arbeid. In het huidige CIM kwam een afdeling voor epilepsielijders en een afdeling voor geesteszwakken.
In 1924 werd in één van de vroegere slaapzalen een sanatorium geopend voor gedetineerde tuberculoselijders, in totaal 75 personen. Zij werden ondergebracht in kamers van één of drie bedden. Alle definitief veroordeelden die aan TBC leden, kwamen terecht in Merksplas. Deze afdeling bleef onveranderd gehandhaafd tot aan de Tweede Wereldoorlog. Ze bestond uit een hoofdgebouw en een overdekte galerij waar de zieken verschillende uren per dag in open lucht moesten doorbrengen.
Vanaf januari 1925 werd een gedeelte van het sanatorium ingericht voor de zgn. "epileptiekers" en "abnormalen". Toen in 1930 de wet op het sociaal verweer van kracht werd, verdween dit statuut. Vanaf dan werden deze personen behandeld als gewone gevangenen.
Omdat vanaf 1931 ook het aantal bedelaars en landlopers verminderde, was er ruimte om te starten met een afdeling voor abnormalen.
Naast het sanatorium werd vanaf 1 januari 1936 een gebouw ingericht voor de lichaamszwakken (met o.m. verminkten, personen met slepende ziekten, met volledige lichaamszwakte, met hoge ouderdom. enz.). Deze afdeling is er nog steeds, weliswaar in sterk gereduceerde vorm, maar dan als onderdeel van het hospitaal.
Na de Tweede Wereldoorlog verbleven er te Merksplas nog ca. 400 landlopers, die in 1945 verhuisden naar Wortel-Kolonie. In Merksplas verbleven toen enkel nog incivieken en gestraften van gemeen recht. Maar enkele jaren later in 1951, kwam er weerom een afdeling voor landlopers. Hun aantal was afhankelijk van de seizoenen.
Ook hier werden vanaf 1956 de zadeldaken verwijderd en vervangen door een plat dak. Dit gebeurde uit veiligheidsoverwegingen.
Op 21 januari 1993 werd de wet op de landloperij afgeschaft. Alle landlopers werden vrijgelaten.
Het huidige centrum voor Illegalen
Vanaf 5 november 1993 werden de vroegere gebouwen van de landlopers overgedragen van het Ministerie van Justitie aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken, die hierin startte met het Centrum voor illegalen.
Op het einde van 1997 begon men met een grondige renovatie van al deze gebouwen. Vooral het interieur werd prachtig gerestaureerd, een pluim voor de Regie der Gebouwen. Aan de buitenzijde kregen de gebouwen een Toscaanse herfstkleur (roze-creme-kleur) De gevels aan de kant van de kapel, blijven ongeschilderd omwille van het mooie kleurenspel van het metselwerk.
De uiteindelijke capaciteit is goed voor 220 personen. Het aantal personeelsleden zal toenemen tot 130. De definitieve indeling ziet er dan uit als volgt:
Het complex van het Centrum voor Illegalen te Merksplas omvat vijf gebouwen:
in blok 1 vindt men de illegalen en het medisch team.
in blok 2 zetelt de administratie, het sociaal team, een veeltalige bibliotheek, een refter, een fitnessruimte en een bezoekersruimte.
in blok 3 en 4 verblijven illegalen.
blok 5 wordt gebruikt voor:
de ontvangst, de eerste medische controles en de administratieve behandeling van de nieuwkomers.
de administratieve en de mentale voor-bereiding van de terugzending.
de afscherming van gestoorde en moeilijke personen, omdat deze een gevaar vormen voor hun collega-illegalen.
Als men spreekt over illegalen, bedoelt men:
personen zonder identiteitskaart("sans-papier")
personen met een vals paspoort
personen waarbij de aanvraag voor een verblijf in België mislukte. Deze noemt men "de uitgeprocedeerden".
De illegalen die in Merksplas verblijven zijn vooral van deze laatste groep en wachten op repatriëring. Zij worden Ingedeeld in zgn leefgroepen van ca 20 personen. Zij slapen in zalen en volgen een strikt dagschema van eten, luchten en ontspanning. Hun verblijf varieert van enkele dagen tot maximum drie maanden. met een gemiddelde van 45 dagen Ongeveer de helft wordt echt gerepatrieerd. De andere helft kan om allerlei redenen niet terug. Deze laatsten worden dan vrijgelaten. met het verzoek het Belgisch grondgebied te verlaten binnen de vijf dagen. De meesten doen dat niet, waardoor ze in een vicieuze cirkel terecht komen van illegaliteit, uitbuiting en verwaarlozing. Zo zijn er personen die, net als de vroegere landlopers, meermaals worden bedacht met een verblijf als illegale persoon in het Centrum voor illegalen te Merksplas.
Om de terugzending voor te bereiden, is er in het Centrum voor illegalen een sociaal team met sociaal assistenten en met monitors die allerlei activiteiten organiseren. Gedurende 24 uur op 24 uur is er ook een dokter beschikbaar.
Bij de aankomst van "nieuwe" illegalen in het centrum worden zij eerst enkele dagen geobserveerd. Ze verblijven dan in zgn één-persoonscellen. Daarna worden ze ingedeeld in de leefgroepen. Omdat sommige illegalen echter een storend gedrag vertonen en een gevaar vormen voor hun collega-illegalen in de leefgroepen, blijven dezen afgezonderd. Omdat het aantal bewakers beperkt is en om de moeilijke illegalen toch enkele uren per dag frisse lucht te laten happen, zoals de anderen, brengt men hen naar de kooi, een grote open ruimte van 8 m op 30 m.
Aanvankelijk waren er ook plannen om gezinnen te herbergen, maar dat ging niet door. De speeltuin was dus overbodig geworden. Sinds het begin van 2006 is er een vleugel voor vrouwen en kinderen.
de kapel
Een Kempense gevangeniskapel
Aan de Kapeldreef, een hoofddreef met vier rijen zomereiken, prijkt de kapel van Merksplas Kolonie. Links en rechts van de hoofdingang houden twee reusachtige lindebomen de wacht. Dit zijn de "vredesbomen" die kort na de eerste wereldoorlog werden geplant. Deze kapel is niet zomaar een kapel, maar in heel wat opzichten verbonden met de gevangenis. We denken hierbij vooral aan de inplanting, aan de inrichting en aan het gebruik. In de navolgende tekst zal dat worden verduidelijkt.
Deze kapel is één van de vijf beschermde gebouwen op het grondgebied van Merksplas Kolonie. Ze werd in 1899 gebouwd door architect Victor Besme. Net als de andere gebouwen op het domein is de kapel eigendom van het ministerie voor Ambtenaren, afdeling Regie der gebouwen.
De plaats van de Kapel is heel bijzonder: de aslijn van de kapel, de vier gebouwen van het Centrum voor Illegalen, het gebouw van de strafinrichting en het gasthuis (achter de strafinrichting) is hetzelfde. Dat betekent dat het hoofdkoor van deze kapel zich niet richt naar het oosten, zoals dat doorgaans het geval is bij kerken en kathedralen. Het voordeel van deze bouwinrichting was dat de opkomende zon haar lichtstralen doorheen het grote glasraam liet vallen, zodat het altaar tijdens de vroegmis al redelijk verlicht was. Maar voor de kapel van Merksplas Kolonie was dat dus niet het geval.
Een uniek staaltje architectuur
De toren van de kerk is typisch Kempens: een geblokte toren opgetrokken in baksteen. Hij bestaat uit drie delen. Onderaan herkent men een vierkante blok met daarop een achthoekig bovendeel. Ook de torenspits is achthoekig.
In de voorgevel, op de halve hoogte van de toren prijkt een Belgische Leeuw in het kruis, mogelijk omdat de Belgische staat de opdrachtgever was: versmelting van kerk en staat. De kapel is toegewijd aan O.-L.-Vrouw-Hemelvaart, die te zien is in het halfreliëf boven de ingang, ook "boogveld" genoemd. Men ziet er moeder Maria gezeten in de zetel der wijsheid, de "sedes sapientiae", uitgevoerd in witte kalksteen.
De hoofdingang is geconstrueerd in rondzuilen met teerlingenkapiteel. Hiervoor werd blauwe hardsteen (arduin) gebruikt uit Ecaussines in Henegouwen. Halfweg de kolom bemerkt men een kruisje. Dit wijst erop dat deze kapel officieel gewijd is, hetgeen gebeurde op 25 december 1899 door de kardinaal van Mechelen.
Ook de sierplaten tegen de onderzijde van de buitenmuur komen uit deze leisteengroeve. Het zijn meestal uitgezochte stukken. Het aanbrengen van de sierlijnen in de kolommen en platen gebeurde met de zogenaamde "Frein-slag". Door middel van een beitel met puntjes worden de sierlijnen deeltje voor deeltje manueel gekapt. Aan de rand veranderde men meestal van richting. Daaruit kan je ook de breedte van de beitel afleiden. Vaak liet de steenkapper zijn initialen na, maar die zijn in deze kapel nog niet ontdekt.
Zowel het ontwerp als de uitvoering van het metselwerk was kwalitatief hoogstaand. Dat merk je bijvoorbeeld aan de ramen: de afmetingen van de vensters zijn precies een veelvoud van de baksteenmaat.
Voor de buitenmuren werd "handvormbaksteen" gebruikt. De onregelmatige steenvorm werd steen voor steen gecorrigeerd met de wortelspecie van het voegwerk. Deze voeg ligt dan weer verzonken (bij andere gebouwen uit die tijd legde men soms de voeg bovenop.) Men spreekt hier van een "knipvoeg". Om de kleurverschillen tussen de steen en de wortelspecie weg te werken, werd elke steen apart (en niet de voeg) bijgeschilderd met een rode verf van ossenbloed en andere "ingrediënten" op basis van water. Verrassend is dat deze verkleuring na een eeuw nog steeds zichtbaar is.
De zwarte stenen zijn niet geschilderd. De zwarte kleur is het resultaat van het zgn. reducerend stoken waardoor het ovenroet op de steen neerslaat. Daardoor wordt de steen niet alleen zwart, maar ook heel sterk en meer waterbestendig.
Architect Besme paste bij het ontwerpen de techniek van "steenpolychromie" toe, waarbij hij op decoratieve wijze gebruik maakte van de eigen vormen en kleuren van de materie. Daarmee maakte hij dan speciale profielen, wat resulteerde in "blindnissen" of "hangende nissen" in de voorgevels van het kerkschip naast de toren, of in een rand van zwarte "muizentandjes"onder de dakgoot.
Bijzonder en uniek aan deze kapelconstructie is de toepassing van de zgn "lichtstraat" over de volledige lengte van de nok. Daardoor krijg je wel een bijzonder grote lichtinval. Binnen de kapel is het effect hiervan zeer duidelijk zichtbaar.
Een zaalkerk met een byzantijns trekje.
Het interieur van de kerk is merkwaardig en zeldzaam. Ze geeft een Byzantijnse indruk. Het kerkgebouw behoort tot de "ecletische stijl", waarmee men de waardevolle elementen uit de vroegere bouwstijlen combineert met de modernste technieken. De kapel van Merksplas is een combinatie van neo-romantiek met een vakwerk boogspanten van staal welke rusten op gietijzeren kolommen vlak naast de buitenmuur. Hierdoor onstaat een zgn. "zaalkerk". In deze kerk ziet men dus geen pilaren of zijbeuken. De volledige breedte van 16 meter is overspannen door een staalconstructie, zoals dat in de periode van Horta mode was.
Om voldoende licht te hebben in de kapel werd de nok van het dak verhoogt met een zogenaamde "lichtstraat". Dit was in die tijd een gedurfde constructie. Het gewicht van het dak en sterkte van het gebouw werden vooral bepaald door de stalen constructie, waardoor het mogelijk was om met een open nok te werken. Hierdoor ontstaat een verrassende lichtinval (thans is deze aan de binnenzijde afgedekt.)
De binnenmuren van de kapel zijn niet bezet of geschilderd, maar tonen een speelse uitvoering van rode en gele bakstenen. Er werd alleen machinesteen gebruikt, wat men ziet aan de perfecte rechthoekjes met gladde wand. Ook hier werd er gespeeld met de natuurlijke vormen en kleuren. Deze steenpolychromy was een voorloper van de art deco. Het metselwerk gebeurde met een witte kalkmortel, maar werd nadien ingevoegd met een donkere cement. Aan de onderzijde van de muren werd een donkere natuursteen gebruikt, heel glad gepolierd, alsook een witte marmer. De vloer in cementtegels laat een mozaïek zien in een geometrisch patroon.
Aan de muren hangen nog de withouten kaders van de kruisweg, maar het halfreliëf in witte plaaster is verdwenen.
Heeft deze kerk geen zijbeuk? Op het eerste gezicht niet, maar deze zit verstopt achter de grote scheidingsmuur vooraan in de kapel. Maar gelukkig staan er deuren in de muren zodat je een bezoekje kan brengen.
Centraal in deze ruimte, op de plaats waar nu de moderne lichte vloertegels liggen, stond vroeger het altaar op een verhoog.
Het voormalige koor werd uitgevoerd als een zgn. pseudotransept.
De kruisribgewelven worden bij elkaar gehouden door een trekstang, die op decoratieve wijze wordt geïntegreerd in het geheel.
Daar ziet men ook nog mooie muurschilderingen met bijbelse taferelen. In feite zijn het geen "muurschilderingen". Maar een schilderij in hout op een ronde of halfronde vorm. De rode draad doorheen de thema's is duidelijk "O.L.Vrouw", de patrones van de kapel. De stijl van het schilderij wordt "academische neogotiek" genoemd.
De ramen zijn gemaakt van ijzer en voorzien van een rondboog. De kunstglasramen waren blijkbaar uitgevoerd in gehamerd glas. De buitenzijde is samengesteld uit gekleurd glas van rrod, blauw en groen, ingelegd in lood. Het middendeel werd uitgevoerd in grisaille. Dit is een techniek waarbij men met een grijze verf een tekening aanbrengt op het glas, dat daarna wordt ingebakken.
Bij het roosvenster achter het voormalige altaar bemerkt men nog resten van een figuur. Vermoedelijk gaat het hier om een reparatie met koudverf, zonder dat deze werd ingebakken. Dat is mooi in het begin maar niet duurzaam.
In de kruisbeuken waren vroeger zitplaatsen voorzien voor de gelovige landlopers. Deze werden in de gaten gehouden door bewakers, volgens een vroegere aalmoezenier zelfs gewapend. Deze bewakers stonden op een verhoogde uitkijkplaats halfweg de kapel, op het balkon boven de zij-ingang van de kapel.
Sinds een tiental jaren wordt dit gebouw niet meer als kapel of als kerk gebruikt. De kapel is nu in twee ruimten verdeeld. De grote ruimte in de kapel wordt gebruikt als zaal horend bij het gemeenschapscentrum en de ruimte achter de scheidingsmuur voor tafeltennis.
De kapel, volledig onderkelderd.
Er zijn weinig kerken of kapellen met een kelder. Sommige hebben misschien een kleine kelder. Andere oudere kerken of kathedralen hebben in de benedenverdieping een crypte of een restant van een eerste kerk of kapel.
Deze kapel van Merksplas-Kolonie is volledig onderkelderd. En dat is heel wat want de buitenafmetingen van de kerk zijn 70 meter op 27 meter. In het totaal gaat het dus om bijna 900 m2
De vrij lage zoldering van de kelder is gewelfd, volgens de techniek van het "trog-gewelf", zo genoemd vanwege de trogvorm, een heel stevige constructie. In het huidige centrum voor illegalen, waar deze troggewelven ook aanwezig zijn, werd de sterkte getest met een gewicht van 23 ton per m2. De doorbuiging bedroeg amper 1 cm. op 400 d.w.z. 1 cm. doorbuigen voor een gewelf van 4 m. lang.
Aan de buitenzijde ziet men ook de grote en stevige fundamenten waarop de bovenbouw rust, met inbegrip van de gietijzeren kolommen van de kapel, waarop dan weer heel het dakgewicht op terechtkomt.
Deze kelders werden destijds gebruikt als voorraadkelders, in de aanvang wellicht voor het bedelaarshuis en later voor de strafinrichting, maar ook voor de bewoners. Hier werden onderandere rode en witte kolen en wortelen bewaard, afkomstig van de groentetuinen van het gesticht, links en rechts van de kapel.
Gans de ruimte is verdeeld in compartimenten. Op sommige plaatsen bemerkt men nog de plaatsen van de poorthengels. Oorspronkelijk was de kelder bereikbaar via drie deuren: een kleine deur links en rechts van het schip en een grote dubbele poort aan de achterzijde van de kapel. Daar is ook nog een hellend vlak, langswaar men met kruiwagens, maar mogelijk ook met paard en kar de kelders kon bevoorraden. Vroeger waren alle compartimenten van de kelder langs binnen bereikbaar. Nu heeft men sommige openingen dichtgemetst.
Pekelvaten in de kelder van de kapel.
Deze kelder is heel droog, met een constante themperatuur. Ook in het najaar van 1998, toen er heel wat overstromingen waren in de kempen door de aanhoudende regen, bleef deze kelder kurkdroog.
Onder het altaar staan er nog genummerde pekelvaten.
Gedurende enkele jaren was er in de kelder nog een schietstand voor bewakers.
De kapel, nu het gevangenismuseum.
In de kelders van deze kapel is er een gevangenismuseum, dat het verhaal zal vertellen van de vrijheidsberoving.
In de middeleeuwen vloog men enkel in de gevangenis tijdens het vooronderzoek. Na het vonnis onderging de betichte een lijfstraf of een verbanning. Soms werd hij op bedevaart gestuurd naar Compostella of kon hij zijn straf afkopen. Vanaf circa 1750 wijzigde die mentaliteit. In plaats van "oog om oog en tand om tand" zocht men naar meer menswaardige manieren om iemand te straffen. Daarom werd de vrijheidsberoving zelf als straf gezien.
Maar dan had men gevangenissen nodig waar gedetineerden lange tijd konden verblijven. Daardoor kende men een hele evolutie in het comfort van de strafcellen. Ondertussen ontstond ook het idee van heropvoeden. Dit evolueerde van rasp- tot spinhuizen, via dwangarbeid tot echte herscholing. De ideeën van de belgen Vilain IX en Ed. Ducpétiaux waren medebepalend voor de aanpak in de westerse wereld.
Ook vele nevenaspecten zullen aan bod komen zoals bv veiligheid, censuur, comfort, hygiëne, voeding, uniformen, opvoeding, cultuur, enz.
De rode draad door het museumverhaal is:
De historische evolutie van afwijkend gedrag.
De vroegere en de huidige werking van het justitieel apparaat(politie, rechtbanken)
De vrijheidsberoving als straf en als bescherming van de maatschappij.
Een deel van de kelderruimte wordt gebruikt voor de (voortdurend groeiende, bijna permanente tentoonstelling "In Verzekerde Bewaring". Hierbij komen aan bod:
Het basisverhaal over vrijheidsberoving in België
Het ontstaan en de evolutie van de landloperskolonies in de Noorderkempen.
De school
Geschiedenis En Bloeiperiode Van De School
Om ervoor te zorgen dat de bewakers graag in Merksplas zouden komen werken, bouwde men een eigen lagere school waar enkel kinderen van het personeel werden toegelaten. In de gloriejaren bood men kwaliteitsonderwijs aan alle kinderen van het personeel vanaf 4 jaar tot en met 15 jaar. In 1928 telde de school 127 leerlingen.
Vanaf 1892 startte men op Merksplas-Kolonie met lager onderwijs voor de kinderen van het personeel in de "onderwijzerswoning". Vader Edmond en later zijn zoon George De Cock drukten hun stempel op het onderwijsniveau.
In 1897 kwamen enkele zusters van VII weeën uit St. Genesius-Rode naar hun nieuwe klooster te Merksplas-Kolonie, in de eerste plaats voor de verpleging van zieke gedetineerden in het gasthuis, maar vanaf 1900 ook voor het onderwijs aan de dochters van het personeel.
In 1900 bouwde men een nieuwe lagere school op een perceel grond van 2000m². Dit fraaie schooltje bevindt zich tussen de woningen van het personeel, tussen de kapel en de Steenweg naar Rijkevorsel. Het schoolgebouw is volledig onderkelderd. Samen met de kelders, gangen en klassen heeft men hier een ruimte van bijna 700m2 ter beschikking. Het schooltje is enkel bereikbaar via een smalle voetweg tussen de haagbeuken van de moestuinen.
Het schooltje telde in totaal 5 klassen; drie in het schoolgebouw zelf en in het bijgebouw op de speelplaats nog eens twee. Er werd dus les gegeven in zogenaamde graadklassen. Dit zijn klassen met meerdere leerjaren in hetzelfde gebouw. Het onderwijs van jongens en meisjes was streng gescheiden en op de speelplaats was een heuse scheidingsmuur. Vanaf 1 januari 1901 was er zowel een jongens- als een meisjesschool op Merksplas-Kolonie. Zij huisden in hetzelfde gebouw, maar organisatorisch waren het twee scholen.
Vanaf 1906 werd het onderwijs aan de kleuters toevertrouwd aan Zr. Fransisca van de zusters van de VII weeën. Omdat er voor de kleutertjes geen plaats was in dit schoolgebouw, namen zij hun intrek in het lazaret, een gebouw achter de gevangenis.
Met de toestemming van de staat werd er 1912 op de kolonie een huishoudschool opgericht, o.l.v. Zr. Huberta van de Zusters van de VII weeën.
De teloorgang van het schooltje
Vanaf 1912 tot 1928 werden de bevoegdheden voor de lagere school op de Kolonie overgeheveld van het ministerie van Kunsten en Wetenschappen naar het ministerie van Justitie. In 1928 keerde men terug naar het vertrouwde ministerie. Voor het beheer van de school werd toen een schoolcomité opgericht.
Vanaf die periode begon het aantal kinderen in de lagere school langzaam te dalen, o.m. omdat:
de gezinnen minder kinderen telden,
oudere bewakers langer op de Kolonie bleven wonen,
er elders ook scholen waren met een goede naam, zeker voor de leeftijd boven 12 jaar.Om het tekort op te vangen, liet men ook kinderen toe van nabijwonende gezinnen van de Molenzijde, Beerse en van Breebos, maar op termijn bleek dit niet houdbaar.
Op 1 augustus verlieten de zusters van de VII weeën definitief Merksplas-Kolonie, waar zij vele jaren zorgden voor het lager onderwijs, de beroepsschool en voor de verpleging van zieke gevangenen.
In 1976 fusioneerde in Merksplas-Kolonie de vrije gesubsidieerde lagere jongensschool met de vrije gesubsidieerde meisjesschool tot de vrije gesubsidieerde lagere school van Wortel-Kolonie.
Op 1 september 1979 stelde men bij de start van het nieuwe schooljaar vast dat er onvoldoende leerlingen waren, waarna men overging tot de vrijwillige opheffing van de lagere school van Merksplas-Kolonie. Het schooltje heeft 87 jaar bestaan.
De grote boerderij
Ca. 150 m. voorbij de kapel bevindt zich de grote boerderij. Het is inderdaad een grote boerderij want de vloeroppervlakte van de voornaamste gebouwen bedraagt al meer dan 3000 m2. De gebouwen staan opgesteld langs een groot binnenplein en beslaan een rechthoek van 320 op 160m. In totaal had men ongeveer 210 ha in bewind. Destijds runde men hier een gemengd bedrijf met melkvee, schapen en varkens, met weiden om te graven, grasland om te hooien, akkers met aardappelen, koren, haver, enz. .
Deze hoeve is thans een beschermd gebouw. Ze is eigendom van het ministerie van Ambtenarenzaken, afdeling Regie der gebouwen. De huidige gebruiker is het gevangeniswezen (ministerie van Justitie). De hoeve werd gebouwd omstreeks 1880. De bouwstijl hoort bij de zogenaamde kloosterarchitectuur: lange gebouwen onder zadeldak rondom een rechthoekig plein. De architect heeft het gebruik van de steunberen heel sterk geaccentueerd. In de gevels en boven de poorten ziet men een sierboord van zwarte handgevormde steen met een speciale vorm. Deze boogjes hebben een decoratief karakter. De raamkozijnen zijn typisch Hollands van stijl.
De twee gebouwen vooraan tegen de straat zijn de paardenstallen, elk voorzien voor 24 paarden. Ze werden ook wel gebruikt als ossenstallen. In de vroegere muurankers herkent men de letters C, A en M wat stond voor "Colonie Agricol de Merxplas" (Landbouw Kolonie Merksplas). Vlak onder de dakrand bemerkt men een sierboord van zwarte "muizentandjes" en op het dak liggen glanzende Vlaamse pannen.
Tussen de twee paardenstallen, vooraan tegen de Kapeldreef, stond vroeger de woning van de landbouwingenieur. In 1881 werd een landbouwingenieur benoemd om het algemeen toezicht op zich te nemen. Hij maakte de jaarlijkse kweek- en teeltplannen op. Het zware labeur werd uitgevoerd door gevangenen (landlopers en lichtgestraften), onder toezicht van bewakers. Omstreeks 1985 werd de woning van de landbouwingenieur afgebroken.
Rond het grote binnenplein met vijver staan de hoofdgebouwen van de hoeve, links de varkenstallen en recht een koestal. Op de kop van deze langgerekte gebouwen was er steeds een woning voor een bewaker-toezichter en zijn gezin.
Aan de achterzijde van het grote binnenplein bemerkt men eveneens twee koestallen. In de drie koestallen was er plaats voor in totaal 200 koeien.
De zolders van de stallen werden gebruikt als graanzolders, in het lange gebouw rechts bevond zich vroeger nog een graanmolen.
Het kleine ronde torentje is het enige wachthuisje van de soldaten dat nog resteert. In het totaal moeten er verspreid over het terrein zo'n 50-tal gestaan hebben. In de volksmond noemde men ze "sentinelles" wat betekent: schildwachthuisjes.
Midden tussen deze koestallen, maar dan een weinig naar achter, bevindt zich de imposante hooischuur met de reuze verluchtingsroosters.
Links naast de hooischuur bevindt zich nog een open loods uit het begin van de 19 de eeuw. Deze wordt thans gebruikt als loods voor het rijdend landbouwalaam.
Vervolgt men de weg naar Rijkevorsel, dan bemerkt men links de aardappelkelders en rechts een rij open schuren. Deze aardappelkelders nestelen zich onder drie zadeldaken met Boomse pannen. Elke kelder is meer dan 40 meter lang. De vloer daalt langzaam in de grond, zodat de kelders achteraan circa 1,5 m in de grond zitten. Daardoor ontstaan grote diepe bewaarruimten. De totale vloeroppervlakte bedraagt 750 m2. Hier kwam de oogst van de aardappelvelden terecht.
Links van deze reusachtige kelders is er een binnenpleintje, dat bekend staat als het pleintje van de "pattattenschillers". Inderdaad op die plaats werden dagelijks honderden kilo's aardappelen geschild. In die periode moesten immers dagelijks zo'n vijfduizend monden worden gevoed. Voor deze karwei koos men de gevangen die niet of moeilijk konden lopen, een houten been hadden of met krukken liepen.
In het verlengde van de hoevegebouwen staat er een hele rij open schuren, voor het bewaren van hooi of stro. Naast deze schuren werd er ook wel stro in zgn. vijmen getast. Ook hooivijmen met een beweegbare bovenkap waren van toepassing op de grote boerderij van de Kolonie.
Acher de open hooi- en stroschuren bevindt zich nog een "quarantainestal", op een afstand van 400 m van de andere gebouwen. Dat is een stal waar het aangekochte vee enkele weken moest verblijven voor het bij de andere dieren van de boerderij mocht. Men wilde er eerst zeker van zijn dat de dieren geen besmettelijke ziekte hadden. Na de incubatietijd van enkele weken, was het eventuele gevaar geweken.
De kleine boerderij
In 1920 werd een zogenaamde "Straflandbouwschool" opgericht. De landbouw-werkzaamheden vonden plaats in de "kleine boerderij". Daar legde men zich toe op veehouderij, neerhof, bijen, landbouw, tuinbouw en boomteelt. Dit bedrijf langs de Osseweg omvatte ca. 80 ha.
Het VIPK
Afhankelijk van de plaats waar een bewaker of penitentiaire beambte tewerkgesteld wordt, is er behoefte aan een bijkomende scholing.
Voor bevorderingen of bij mutaties is dit eveneens het geval.
Langs de Steenweg op Wortel, ca. 200 m voorbij en tegenover de Strafinrichting, staat het Vervolmakingsinstituut voor Penitentiaire Kaders, kortweg VIPK. Dit gebouw in U-vorm werd in 1962 opgericht op de plaats van de vroegere chicorei-stokerij.
Het VIPK is bedoeld als opleidingscentrum voor Penitentiare Kaders uit heel Vlaanderen. Het beheer hiervan wordt verzorgd door een eigen directie. Door zijn beperkte accommodatie en de exponentieel stijgende vraag naar bijscholing barst het VIPK momenteel uit zijn voegen.
Eigenaar van dit gebouw is het Ministerie van Ambtenarenzaken, afdeling Regie der Gebouwen. De huidige gebruiker is het Ministerie van Justitie, afdeling Gevangeniswezen.
Andere woningen
De begraafplaats
Achter het VIPK, vlakbij de ringgracht ligt de begraafplaats van de gedetineerden, allemaal kleine witte kruisjes. Je wandelt er binnen via een grote ijzeren poort, bovenaan getooid met een gestilleerde granaatappel, een funerair symbool dat aangeeft dat je de "onderwereld" betreed. Binnen op dit perceel zie je ook binnendreefjes met levensbomen, in de vorm van een kruis.
Op het oudste deel van deze desolate dodenakker staan nog de kruisjes van de landlopers. De enige vorm van identificatie is een loden plaatje op de zij-arm van het kruisje, met daarin een volgnummer. Deze arme stakkers werden dus "als een nummer begraven". Sommige graven tonen meer sporen van emotie, hetzij omdat er (door de familie) een naamplaatje werd aangebracht of omdat er bloemen werden gepland.
Tijdens de eerste wereldoorlog was er ook nog een kerkhof aan de overzijde van de baan, speciaal voor slachtoffers van besmettelijke ziekten, zoals de Spaanse griep, typhus, tering, enz. De dode lichamen werden rijkelijk met kalk bestrooid, en het was ten strengste verboden op dit kerkhof te komen.
Op de beide begraafplaatsen werden de gebruikelijke witte kruisjes gezet, destijds zonder naam, soms met een nummer. Als het laatste graf gebruikt was, begon men weer van voor af aan.
Zo ontstond ook het verhaal van de zwevende kruisjes: tijdens de bezetting in de eerste wereldoorlog werden de gebouwen van de weldadigheidskolonie gebruikt als opvangcentrum voor krankzinnige en zieke mensen, vanuit Duffel, Doornik, Brugge, Premontre, enz. Op het einde van de oorlog brak er de Spaanse griep uit. Dat is niet verwonderlijk bij deze zieke en verzwakte mensen. Gedurende een aantal weken stierven er 50 mensen per dag. De beschikbare ruimte op het kerkhof was niet voldoende. Op enkele dagen of weken was men weer bij de eerste kruisjes. De kruisjes stonden niet meer stil, maar leken te zweven.
Het hotel
Van heidegebied tot beschermd landschap
De uit klei bestaande ondergrond werd gevormd in het Pleistoceen ca 1 miljoen jaren geleden. Deze kleilaag werd later bedekt met een zandlaag van wisselende dikte, variërend van één tot drie meter. De bodem van Merksplas-Kolonie bestaat uit deze lichtzure zanddeklaag, gaande van matig droog tot nat.
De gronden waarop Merksplas-Kolonie zich situeert, maken deel uit van de Markvallei. Ze zijn vrijwel vlak en variëren van 32 m tot 26 m boven de zeespiegel. Het riviertje, de Mark, ontspringt in Merksplas en vloeit meanderend via Hoogstraten en Breda om uiteindelijk na ca 70 km uit te monden in het Volkerak in de Maasmonding.
Toen ex-generaal Vanden Bosch op prospectie kwam, viel zijn oog op het uitgestrekte heidegebied tussen Merksplas, Rijkevorsel en Wortel, toen bekend als de "Bolcksche Heide". In de Middel-eeuwen werd deze heide gebruikt als gemeenschappelijke grond door de inwoners van genoemde gemeenten. Via een aantal zandwegen kon men de drie dorpskernen bereiken. In dit heidegebied lagen diverse vennen, zoals bv. het Biesven, hetLangven, het ven van de Veldenberg (huidige camping"Veldenberg"), het Berkedonck-ven en diverse kleinere vennen. In deze heivelden waren er ook ontginningen van turf en schadden voor de open haard.
Bij de oprichting van Merksplas-Kolonie in 1822 vertrok men van de hoofddreef op de oost-west-aslijn tussen de kerktorens van Merksplas en Rijkevorsel. Haaks hierop kamen dan de twee hoofddreven over de hele lengte van het domein. De andere dreven liepen evenwijdig of stonden er loodrecht op. Zo ontstond een dambordpatroon van percelen voor dennenbossen, akkers, weiden en gebouwen.
Sinds de uitbouw van Merksplas-Kolonie is het uitzicht haast niet veranderd. Het drevenpatroon bleef nagenoeg ongewijzigd en is intussen uitgegroeid tot een reeks indrukwekkende groene galerijen. De houtwallen langs deze dreven verdwenen. Zo ontstond open landschap. Er kwamen meer en meer vijvers ten gevolge van de kleiwinningen.
Ten noorden van de ringgracht werden ruim 100ha dennenbos aangeplant. In totaal werden ruim 200ha akkerland in gebruik genomen door de instelling. Ten oosten nam de aangroei van burgerswoningen op het boerengehucht Molenzijde een belangrijke uitbreiding. Vanuit het zuiden zien we de industriële klei-ontginningen oprukken tot aan de grens Merksplas-Beerse. Om en bij de 30 ha van Merksplas-Kolonie op grondgebied Beerse is vrijgegeven voor klei-ontginningen. Vanaf 2007 krijgt dit gebied een groene nabestemming. Het noordelijk deel van Merksplas-Kolonie kan gecatalogeerd worden als stiltegebied. Het geheel vormt een uniek domein van een open landschap met dreven, een ringgracht, vennen, klei-winningen, bossen, akkers, weiden en historische gebouwen dat als landschap werd beschermd sinds 24 juni 1999. Dat betekent dat een beheerscommissie met alle betrokkenen zal zorgen voor het herstel en de opwaardering van dit prachtig stukje natuur.
Hiermee wordt ook invulling gegeven aan het ontbrekende puzzelstukje dat zorgt voor een ononderbroken natuurgebied vanaf Beerse, via Merksplas en Wortel tot een heel eind op Nederlands grondgebied. De fauna en de flora zullen er wel bij varen?
Doorheen het beschermd domein loopt er een mooie fietsroute, nl. de Landlopersroute. Op het domein worden meer en meer gegidste wandeling gedaan. Hiervoor kan je terecht bij VVV-Toerisme Merksplas. Zij zorgde ook voor twee prachtige en goedbewegwijzerde wandelpaden,
nl. het Vagebondjespad en het Ontsnappingspad.
De eindeloze ringgracht
Omdat het aantal ontvluchtingen van gedetineerden spectaculair toenam, besloot men in 1893 een ringgracht te graven rond het domein van Merksplas-Kolonie. Het werk werd manueel uitgevoerd door de gevangenen zelf. Het werk vorderde langzaam. De ringgracht werd evenwel nooit volledig voltooid. Op een bepaald ogenblik oordeelde men dat de onveilige tijd voorbij was. Om de ringgracht af te werken, moesten nog gronden aangekocht of onteigend worden en dat is niet meer gebeurd.
In totaal is de ringgracht 6,5 km lang met een breedte van 8 tot 12 meter wat neerkomt op een wateroppervlak van liefst 7 ha, voornamelijk stilstaand en ondiep water, zonder zelfreinigend vermogen. Vanwege zijn hogere zuurtegraad is er weinig leven in te bespeuren. Er zijn nagenoeg geen amfibieën of ongewervelden.
In 1901 was er voor het eerst sprake van een landloper die verdronk in de ringgracht tijdens zijn ontvluchtingspoging.
Aanvankelijk was het ook de bedoeling om een verbindingskanaal te graven tussen de ringvaart van Merksplas-Kolonie en het Kempisch kanaal in Beerse, maar dit plan werd ook niet uitgevoerd. Het vervoer tussen de Kolonie en het kanaal te Beerse gebeurde via een smalspoorlijn.
Aan de oostzijde van het domein ligt de zogenaamde "kom", een verbreding van de ringgracht, welke werd uitgebouwd tot een open-luchtzwemdok met een ligweide, een strand en een zacht aflopende helling. Hier stonden ook kleedhokjes en waren er roeibootjes. Dit "bassin" met de allure van de Franse Rivièra was evenwel enkel toegelaten voor het personeel van de gevangenis. In zeer droge perioden is dit de enige plaats waar het schaarse visbestand kan overleven omdat de rest van de ringgracht dan uitdroogt.
In de zuid-oost hoek van het gebied is er ook nog de kleine ringgracht. Deze gracht (ca 4 à 6m breed) werd gegraven rondom het voormalige 'Biesven' en zorgde voor de afwatering van dit laaggelegen gebied.
PIDPA, de Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij van de Provincie Antwerpen, startte op de Wereldwaterdag (21 maart 1997) met een waterzuiveringsstation ten noorden van het domein, vlak bij de gemeentegrens van Merksplas en Hoogstraten-Wortel. De waterwinning gebeurt er in een gebied van 90 ha op het domein van Merksplas-Kolonie, ten noorden van de ringgracht. Om hun waterwinning voor de toekomst veilig te stellen, kocht PIDPA ook de ringgracht en de aanpalende terreinen. De ringgracht zou een soort waterreservoir worden, een bijkomend infiltratiegebied. Maar proeven wezen uit dat "infiltreren" niet loont. Daarom gaat de ringgracht en de aanpalende bossen en terreinen over naar het Vlaams Gewest.
De beide ringgrachten kunnen uitgebouwd worden tot een natuurgebied door het aanbrengen van oeverbeplanting afgestemd op watervogels, amfibieën en een gevarieerd visbestand, waarbij ook plaats is voor een educatieve wandelroute met observatiehutten en natuurinfoborden. Een aantal belangrijke ingrepen zijn dan wel noodzakelijk. Eerst moet het houtgewas op de oevers gekapt worden zodat de zon kan doordringen tot de oevers en het water, zodat er:
minder bladval in het water is.
minder zuur water ontstaat.
een meer gevarieerde fauna en flora komt.
Op de bodem van de ringgrachten ligt er nu een laag van ca 1 meter modder en plantaardig afval. Dit kan worden uitgebaggerd en uitgespreid als grondverbeteraar op de omliggende gronden, tenminste als dit slib niet vervuild is. Het water-niveau zou op maximale hoogte moeten gebracht worden, wat zowel economisch als esthetisch te verantwoorden is. Ten laatste is het belangrijk dat alle gedempte delen van de beide ringgrachten en de dijken terug in de oorspronkelijke staat hersteld worden. Deze dijken vormen een natuurlijke buffer tegen vermesting en andere invloeden vanuit de omgeving.
De unieke drevenstructuur
Het meest typische aan Merksplas-Kolonie, Wortel-Kolonie en de zusterkoloniën in Nederland zijn de imposante dreven. Zowel in Wortel als in Merksplas gaat het telkens om een gebied van ca 600 ha. waarbij de dreven zoals een dambord zijn ingedeeld in mooie rechthoekige (bijna vierkante) percelen. Deze 100-jarige dreven, bestaande uit zomereik, wintereik, Amerikaanse eik of beuk doorkruisen het landschap in een rastervormig patroon. In het totaal zijn er in Merksplas-Kolonie meer dan 25 kilometer dreven.
Vanaf de Papenvoort naar de gemeentegrens met Beerse, in de richting noord-zuid, lopen er twee hoofddreven van drie kilometer lang, elk bestaande uit vier rijen bomen, de ene volledig beplant met beuk de andere met zomereik.
Het meest indrukwekkend is de Beersedreef met zijn beukenbomen. Deze dreef lijkt op een kathedraal met hoge statige pilaren en met een bladerdak vol kunstglasramen die, vooral in de herfst, een rijk en variërend kleurenpalet vertonen.
De tweede monumentale dreef is de Kapelstraat en de Ossenweg, met vier rijen zomereik welke overgaat in Amerikaanse eik aan de grens van het domein. Deze monumentale dreef loopt langs de Kleine Boerderij, langs de kapel en de Grote Hoeve. Op een plan van 1891 wordt deze "Avenue de la Ferme" genoemd, maar in de volksmond sprak men van "het Ossenroutje".
Dit Ossenroutje was een zgn. smalspoorverbinding met wagonnetjes, oorspronkelijk getrokken door ossen, later door een kleine stoomlocomotief. Dit smalspoor vertrok op Merksplas-Kolonie aan de steenbakkerij achter de gevangenis en liep via de werkhuizen van de gevangenis, het Midden-magazijn, de Grote Hoeve, langs de kapel, de kolenschuur en de Kleine Boerderij naar de Kempense vaart te Beerse. De aan- en afvoer van materiaal en goederen gebeurde per boot. In Beerse werd het overgeladen in wagonnetjes. Bij de heenreis vervoerde men mijnhout. Bij de terugreis werden steenkolen, en vanaf 1882 werd er ook straatmest aangevoerd. De kolen kwamen terecht in de grote kolenschuur en het straatmest werd gebruikt om meer humus in de onvruchtbare heidegronden te brengen.
De hoofdingang van de Strafinrichting bevindt zich langs de Steenweg naar Wortel. Aan het hoofdgebouw groeien statige beukenbomen en verderop staat er zomereik. Dit is de dreef die parallel loopt aan de twee hoofddreven. Ze ligt er trouwens precies midden tussenin. Vroeger heette deze dreef de "Dreef naar de Papenvoort".
De dreef vanaf de kapel naar de hoofdingang van de gevangenis heette vroeger de Hoofdlaan, later nogArsenaaldreef genoemd omdat deze (bijna) uitkwam op het arsenaal van de compagnie soldaten die destijds zorgde voor de bewaking van de gevangenen. Deze dreef met zijn geknotte lindebomen vormt de aslijn door de voornaamste gebouwen van het domein: de kapel, de slaapzalen van de landlopers (nu het Centrum voor Illegalen), de gevangenis en het gasthuis. De dreef in het verlengde hiervan, achter het gasthuis, heette vroeger deGasthuisdreef. Thans wordt de naam Gasthuisdreef gegeven aan de dreef in het verlengde van de Beersedreef, die loopt tussen de gevangenis en het gasthuis.
De meeste dreven zijn onverhard, de andere kregen vanaf ca 1965 een betonsteenverharding. Twee dreefjes hebben nog hun authentieke wegverharding met kasseien en baksteen. De Rode Dreef, met baksteen, is de dreef die vlak langs het celgevang loopt (bijna evenwijdig met de Stwg. Rijkevorsel). Vroeger heette deze dreef de"Posterijdreef", omdat daar het Telefoon- en Telegraaf-kantoor van Merksplas-Kolonie was.
Omdat ook bomen niet het eeuwige leven hebben, pleiten wij voor een herstel- en beheersplan. Aminal, afdeling Bos en Groen lijkt ons de aangewezen partner voor deze omvangrijke taak. In principe mag in de dreven gewandeld worden, maar in de veiligheidszone rondom de gevangenis en het Centrum voor Illegalen zijn er verbods-bepalingen die moeten worden nageleefd.
Vijvers en Vennen
Het hedendaagse landschap is gevormd door het samenspel van natuur en menselijke activiteit. Om de stenen te leveren voor de gebouwen die tussen 1870 en 1900 werden opgericht, begon men op het domein met een steenfabriek en met een kleiwinning. Zo ontstonden diverse kleiputten welke thans resulteren in vele en grote waterpartijen. Deze hebben diverse nabestemmingen gekregen: Een eerste put werd door de vissersclub van de bewakers ingericht als visvijver. In deze put zouden bij de bevrijdingsdagen van de Tweede Wereldoorlog Duitse tanks en andere voertuigen zijn gedumpt. Eén van de putten werd in de jaren 1970 volgestort met huishoudelijk afval. Een andere kleinere put werd gedempt met papierafval na een brand in een papier-verwerkend bedrijf op de terreinen van Merksplas-Kolonie. PIDPA exploiteert een vierde put, gebruikt als monostort voor het dumpen van slib, afkomstig van drinkwaterwinningen uit de regio.
De vier overgebleven putten bevinden zich nog in hun oorspronkelijk staat. Ze zijn spontaan ontwikkeld tot vijvers met soms unieke water-biotopen. Wij zien deze vier vijvers graag evolueren tot volwaardig aaneengesloten groen-gebied. Via natuurtechnische inrichting kunnen ze nog aantrekkelijker worden. Ook hier kan natuur-educatie en passieve recreatie heel perfect geïntegreerd worden.
Historisch gezien is het gebied rijk aan natuurlijke vennen. Een aantal daarvan zijn nog niet volledig verdwenen. Zo vinden we langs de Steenweg op Wortel "het wad" een natuurlijk ven dat als drinkpoel behouden bleef. Iets verderop in het bosgebied vinden we nog een ven dat voldoende groot was om aan de verlanding en het oprukkende bos te weerstaan. De cel Bos & Groen verwijderde in 2002 de begroeiing errond, zodat het zonlicht zijn weldoende invloed kan laten gelden op fauna en flora.
Door overbemesting en verlaging van het grondwaterpeil is de fauna die er van nature aanwezig was, volledig verdwenen. Uitdiepen kan deze vennen een tweede leven bezorgen.
In het zuidoosten zien we nog de vorm van het vroegere "Biesven". Dit wordt een grootschalig natuurontwikkelingsproject met als thema "water". Dit element is in deze gebieden uitdrukkelijk aanwezig zodat uitzonderlijke biotopen tot ontwikkeling kunnen komen.
De beken van Merksplas-Kolonie horen tot het bovenloopstelsel van de Mark. Gans dit stroombekken heeft bij Aminal een hoge prioriteit. Naast extensieve landbouw en bosbouw is natuurontwikkeling zeker op zijn plaats in dit unieke landschap.